‘Armoede was er niet, maar je ging niet met vakantie. Als je met vakantie ging, dan was dat luxe.’

Frans de Wit zat in de jaren ’30 van de vorige eeuw drie jaar lang op de hbs. Hij stroomde in zonder de zogenaamde ‘voorbereidende klas’ te doen; dat was ook niet verplicht. Meester Smit van de lagere school dacht dat het Frans ook wel zonder die voorbereiding moest lukken. En dat was ook zo: het toelatingsexamen vormde geen obstakel.

De crisis van de jaren ’30 was te voelen. Na de lagere school je carrière voortzetten op de hbs was al niet aan iedereen voorbehouden; maar ook niet alle jongens die samen met Frans het toelatingsexamen gehaald hadden, keerden terug op school. Ze waren noodgedwongen aan het werk gegaan; anders redde het gezin het niet.

Frans kwam uit een middenstandsgezin uit Wildervank. Zijn vader had, net zoals zijn vader, een zogenaamd ‘expeditiebedrijf’ en vervoerde per boot – later met de moterboot en nog later met een vrachtwagentje – goederen zoals tabak, meel en krenten vanuit de stad naar winkeliers op het platteland. Natuurlijk ging Frans ook wel eens mee varen, en dan mocht hij soms helemaal onderin de kajuitje alleen sturen: slingerend door het Winschoterdiep. Frans’ zus moest moeder helpen en volgde de handelsschool in de avonduren. Dat betekende zeker niet dat er helemaal geen meisjes op de hbs zaten.

Vanuit Wildervank had het gezin de keuze tussen de rijks hbs in Veendam of de christelijke hbs in Stadskanaal. Nou ja, keuze: hij moest naar een christelijke school. En dus stapte Frans elke dag voor 7.30 op de fiets, want om 8.40 uur begonnen de lessen. 15 kilometer van Wildervank naar Stadskanaal langs het lange kanaal vol schepen met bieten, turf en aardappelen. Auto’s waren er nog niet ontzettend veel. In het dorp was precies bekend wie er een auto had; dat stelde heel wat voor. De nummerborden verraadden waar ze vandaan kwamen: de A voor Groningen, de B voor Friesland en de D voor Drenthe.

Frans had een grote, tweedehands, leren schooltas achterop de fiets gebonden, vol met boeken, brood, én een blauw kruikje met thee, dat je op tussen de middag opwarmde op de radiator. Heel af en toe mocht Frans de WAD nemen, de Wildervankster Auto Dienst. Nu had Frans het geluk dat er enkele klasgenootjes meefietsten; een hele groep. De vrachtwagens met aardappelen en suikerbieten die de jongens passeerden, werden met groot gejuich begroet. Degene die voorop reed, probeerde zich aan zo’n wagen vast te houden en zijn gevolg haakte in op de bagagedrager. Zo liften ze in een lange lint met de wagens mee; levensgevaarlijk, maar daar dacht je niet over na.

Onderweg kwamen ze de jongens van de ambachtsschool in Veendam tegen. Daar hadden ze altijd ruzie mee. ‘Ambachtsbiggen’ noemden ze hen. Als de twee groepen elkaar passeerden, vlogen de eikels en kastanjes elkaar om de oren en ook werd er flink naar elkaar geroepen.

De allereerste dagen op de hbs waren uiteraard spannend: je kijkt rond en je vindt iedereen ‘deftig’. De kinderen kwamen overal en nergens vandaan: Velerveen, Gasselternijveensemond, Nieuw Buinen.

In de klaslokalen stonden lange banken en daar zat je dan in met ongeveer twintig andere leerlingen. Op een dag had Frans’ klas Franse les van de Freule van Lennep. Ze zouden een proefwerk krijgen, maar daar was de klas het niet mee eens. Wat gebeurde er: er werd een pen onder de voorste en achterste bank gestoken en met een klein zetje rolde zo de hele rij banken met alle leerlingen naar voren. De Freule raakte uiteraard in paniek! Wilde de klas het proefwerk niet maken? Dan haalde mw. Van Lennep de directeur wel even. Ook Frans was bang voor directeur Lantermans. Hij was dan een kleinere man met een snorretje, maar hij was streng en had overwicht en was bovendien behoorlijk literair; hij schreef ook boeken. Je kon hem herkennen aan zijn loopje, pampampampampam. Je kan wel raden wat er gebeurde toen hij de klas in stapte: toen pakte iedereen wel het papier en de pen hoor!

Frans’ lievelingsvak was algebra, al had hij wel moeite om het te doen. Aan een opdracht goniometrie kon Frans een hele avond besteden, daar haalde hij ook goede cijfers voor. Meetkunde kon hem dan weer iets minder interesseren.

Na drie jaar was het voor Frans gedaan met de hbs. Het was crisistijd, er moest gewerkt worden. Armoede was er niet, maar je ging niet met vakantie, dat ervaarde je niet als ‘jammer’, dat was gewoon zo. Als je wel met vakantie ging, dan was dat luxe. In totaal had je drie weken vakantie in het jaar, tenzij je een boerenzoon of –dochter was, want zodra de aardappeloogst begon, was het hen toegestaan om mee te helpen op het land.

In de crisistijd was men zuinig, men kocht niet veel. Als er visite was, dan namen pa, moe en de viste een lekker koekje; de kinderen kregen een biscuitje. Alleen op de zondag werd een uitzondering gemaakt.

Er was een groot arbeidsoverschot, veel jongens werkten bij de graanhandelaar, de strokarton fabriek of het postkantoor zonder iets te verdienen, en enkel om wat werkervaring op te doen. Frans had het geluk dat hij na de hbs bij de vader van zijn vriend aan de slag kon op het kantoor van een papiergroothandel, voor 7,5 gulden per maand. Na twee maanden werd zijn salaris zelfs verhoogd naar 12,5 gulden; zeer uitzonderlijk.

Heeft u aanvullende informatie?

Deze website is altijd in ontwikkeling en nooit volledig. Kunt u dus meer vertellen over een foto of een fotoserie? Heeft u zelf beeldmateriaal beschikbaar dat u met ons wilt delen? Geef graag via onderstaand formulier uw informatie door!

Gaat het om één specifieke foto, omschrijf dan over welke foto het gaat. Vul ook uw contactgegevens in, zodat wij u kunnen benaderen bij aanvullende vragen. Alleen als u bij 'naamsvermelding' een vinkje zet voor toestemming, zullen wij eventueel uw naam vermelden in de presentatie. 

Heeft u beeldmateriaal, laat dit dan bij 'toelichting' weten zodat wij contact met u op kunnen nemen. 

× U heeft niet alle velden correct ingevoerd.